De basale definitie van de HD is dat deze een (administratieve of systeem of applicatie
of anderszins) entiteit identificeert met de verantwoordelijkheid voor het beheren
of toekennen van een gedefinieerde set instance identificaties (zoals aanvrager- of
uitvoerdernummers, patiëntnummers, aanbiedernummers, etc.). Deze entiteit kan een
bepaalde zorgapplicatie zijn zoals een registratiesysteem dat patiëntnummers toekent,
een overheidsorgaan zoals een certificeringsinstantie die zakelijke identificaties
of rijbewijzen uitgeeft, of een afdeling waar zulke identificaties worden
toegekend.
De HD is ontworpen om krachtiger te zijn dan en een vervanging te zijn voor applicatie-identificatie
van HL7 versies 2.1 en 2.2. Het voegt twee componenten toe, de <universal ID>
en de <universal ID type>
aan de voormalige application ID (die is gewijzigd in de generiekere namespace ID).
In het geval waar een HD een entiteit identificeert die instance identificaties toekent/aanmaakt
zoals een bepaald patiëntregistratiesysteem, definieert het een "toekennende autoriteit".
In het geval waar een HD een locatie identificeert waar instance identificaties worden
uitgegeven (hoewel deze worden aangemaakt door een andere autoriteit op een andere
locatie) zoals een bepaalde "afdeling van automobielen locatie", definieert het een
"toekennende afdeling". Deze twee verschillende toepassingen van de HD komen voor
in veel van de uitgebreide (extended)
datatypen.
De "toekennende autoriteit" die wordt gedefinieerd door HD is vergelijkbaar in zijn
rol aan het deel codesysteem (en versie) van gecodeerde datatypen: beide identificeren
een set meer discrete instance identificaties. Het verschil is dat de set van HD-gedefineerde
discrete instanties, identificaties bevat van dingen in de "echte wereld" zoals patiënten
of klinische aanvragen, terwijl het set discrete instanties in gecodeerde elementen,
conceptidentificaties (codes) bevat.
De HD is ontworpen om te gebruikt als een lokale identificatie (met alleen een waarde
in <namespace ID>
) of als openbaar toegekende identificatie, een UID (waarde in <universal ID>
en <universal ID type>
). Syntactisch is de HD een groep van twee identificaties: een lokale identificatie
gedefinieerd door het eerste component en een universele identificatie gedefinieerd
door het tweede en derde component. HD's met een gedefinieerd derde component (gedefinieerde
UID typen) moeten een tweede component hebben dat uniek is
binnen de serie ID's dat wordt gedefinieerd door dat component.
Merk op: De HD wordt gebruikt in velden die in eerdere versies van HL7 het datatype IS gebruikten.
Dus zal een HD met een waarde in één component, eruit zien als een eenvoudig datatype
IS voor oudere systemen die een enkelvoudig component verwachten in plaats van het
datatype HD.
Als het eerste component van het datatype HD een waarde heeft, dan zijn het tweede
en derde component optioneel. Als het derde component een waarde heeft, dan moet het
tweede component ook een waarde hebben (alhoewel in dit geval de eerste optioneel
is). Het tweede en derde component moeten beide leeg zijn of beide een warde bevatten.
Dit betekent dat als alle drie componenten in de HD een waarde bevatten, de entiteit
die wordt geïdentificeerd door het eerste component, dezelfde entiteit is als geïdentificeerd
door componenten twee en drie samen. Implementers kunnen er echter voor kiezen op
basis van lokale afspraken dat áls alle drie de componenten van de HD een waarde bevatten,
de waarde van het eerste component een waarde uit de set is die wordt gedefinieerd
door het tweede en derde component.
Voorbeelden:
Voorbeeld 1: ISO voorbeelden met alleen een waarde in het 2de en 3de componenten:
|^1.2.344.24.1.1.3^ISO|
|^1.2.34.4.1.5.1.5.1,1.13143143.131.3131.1^ISO|
De syntax van het tweede component wordt gedefinieerd door de ISO-standaard voor objectidentificaties,
niet door HL7 (voor welke het tweede component het datatype ST heeft). Dus de punten
(".") en komma (",") in het tweede component zijn deel van de ISO syntax, maar zijn
toegestaan door de definitie van het HL7 datatype ST.
Voorbeeld 2: A GUID voorbeeld
|^14344.14144321.4122344.14434.654^GUID|
Voorbeeld 3: Een internet voorbeeld
|^falcon.iupui.edu^DNS|
Voorbeeld 4: een willekeurig UID
|^40C983F09183B0295822009258A3290582^RANDOM|
Lokale voorbeelden:
Voorbeeld 5: Alleen lokaal gebruik: een HD die eruit ziet als het datatype IS
|LAB1|
|RX.PIMS.SystemB.KP.CA.SCA|
Merk op dat de syntaxt van het eerste component niet wordt gedefinieerd door HL7 maar
door lokale afspraken op basis van hun eisen: de enige vereiste is dat de structuur
van het eerste component wordt toegestaan door het HL7 datatype string (ST), welke
wordt gebruikt voor waarden met het dataype IS.
Voorbeeld 6: Lokale identificatie met alleen componenten 2 en 3
|^RX.PIMS.SystemB.CA.SCA^M|
Een alternatieve manier om het vorige voorbeeld te coderen, met gebruikmaking van
het derde component met waarde "M" (zie hierboven HL7 Table 0301) om een lokaal-gedefinieerde
identificatieset aan te duiden. Het tweede component heeft dezelfde waarde als het
vorige voorbeeld maar is nu gedefinieerd als lid van de set van toegestane waarden
die wordt gedefinieerd door de lokale afspraken voor de identifiatie set "M".
Voorbeeld 7: Lokale identificatie met een waarde in het 2de en 3de component.
|PathLab^PL.UCF.UC^L|
De applicatie ‘PathLab’ wordt geïdentificeerd door het namespace component maar wordt
ook geïdentificeerd door het tweede en derde component, (d.w.z. met het lokaal gedefinieerde
UID systeem "L"). De twee identificaties zijn equivalent.
Dit is een complexere HD waarin het middelste component, welke lokaal is gedefinieerd,
zelf gestructureerd is. Zoals met het ISO-voorbeeld hier boven, is de structuur niet
gedefinieerd door HL7 maar door de lokale afspraken op basis van hun eisen: de enige
vereiste is dat de structuur van het middelste component wordt toegestaan door het
HL7 datatype string (ST), welke wordt gebruikt voor waarden met het dataype IS.
Voorbeeld 8: Lokale identificatie en universal ID types:
|LAB1^1.2.3.3.4.6.7^ISO|
Een HD met een ISO "Object IDentifier" als een UID en een lokaal gedefinieerde codesysteemnaam.
Zowel de eerste component als het tweede en derde component (samengenomen) refereren
aan dezelfde entiteit. Dit voorbeeld toont dat de lokale waarde en de waarde in universal ID mogen worden doorgegeven in één HD-veld.