Medische hulpmiddelen kunnen worden omschreven als de inwendig geïmplanteerde en uitwendige
apparatuur en/of hulpmiddelen die de patiënt gebruikt of heeft gebruikt om de gevolgen
van functionele beperkingen van orgaansystemen te verminderen of om de behandeling
van een ziekte mogelijk te maken.
Purpose
Het vastleggen van gegevens over medische hulpmiddelen heeft een aantal redenen. Kennis
van aanwezigheid biedt mogelijkheid om implantaten te kunnen traceren en rekening te houden met het hulpmiddel of apparaat bij diagnostische of therapeutische
procedures, verzorging en transport.
Voorbeelden hier van zijn:
De consequenties voor transport, toiletgebruik, etc. indien gebruik wordt gemaakt
van een rolstoel;
De aanwezigheid van een pacemaker is van medisch belang, maar heeft ook consequenties
voor planning van radiologisch onderzoek.
Evidence Base
Het vastleggen van gegevens van medisch complexe apparatuur, zoals pacemakers, is
in EPD systemen in Nederland nog niet gebruikelijk, maar soms wel een gemis: uit een
specialistenbrief valt bv. vaak niet op te maken welke type pacemaker van welke fabrikant
bij de patiënt aanwezig is. VWS zal met wetgeving komen voor een landelijk basisregister voor implantaten. Elke
zorginstelling zal de UDI (Unique Device Identification, met een relatie naar GTIN)
en UPI (Unique Patient Identification) moeten aanleveren aan het basisregister. Dit
voorkomt de situatie dat een groot deel van de patiënten met een hulpmiddel of implantaat
waar problemen mee zijn gesignaleerd, niet te traceren zijn.
Example Instances
References
1. Kamerbrief over het voorstel voor een register van implantaten. [Online] Beschikbaar
op: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2012/11/20/kamerbrief-over-het-voorstel-voor-een-register-van-implantaten.html
[Geraadpleegd: 15 september 2014].
Unieke identificatie van het product, bijvoorbeeld het serienummer. Veel gebruikte coderingen zijn HIBC en GTIN. Indien de wet verplicht stelt dat deze geregistreerd wordt op basis van een UDI (Unique
Device Identifier), dient de unieke identificatie opgebouwd te zijn uit een UDI-DI
(Device Identifier) en een UDI-PI (Production Identifier(s)). Voor meer informatie,
zie: http://www.gs1.org/healthcare/udi .
De UDI-DI dient m.b.t. GS1 GTIN (01) coderingen worden vastgelegd, waarmee o.a. een
firma aan het producttype wordt gekoppeld. De UDI-PI dient te bestaan uit de volgende
application identifier (AI); vervaldatum (17) en serienummer (21) en/of batch- of
lotnummer (10).
Rootconcept van de bouwsteen Probleem. Een probleem beschrijft een toestand met betrekking tot de gezondheid en/of het welzijn
van een individu. Deze toestand kan zijn benoemd door de patiënt zelf (een klacht),
of door zijn of haar zorgverlener (onder andere een diagnose).
Gebruikt door
0 transacties, 0 templates, één maal geërfd
Dit concept wordt geërfd door concept Probleem in dataset Santeon Informatiemodel (7.2)
Rootconcept van de bouwsteen Zorgverlener. Dit rootconcept bevat alle gegevenselementen
van de bouwsteen Zorgverlener. Bij verwijzing naar deze bouwsteen kan tevens de rol die de zorgverlener in het zorgproces
vervult, worden meegegeven. Voor zorgverleners kan dit bijvoorbeeld hoofdbehandelaar
of verwijzer zijn
Terminologiekoppeling
Dit concept wordt uitgedrukt door code "223366009" (gezondheidszorgpersoneel) uit codesysteem 2.16.840.1.113883.6.96Snomed-CT
Gebruikt door
0 transacties, 0 templates, één maal geërfd
Dit concept wordt geërfd door concept Zorgverlener in dataset Santeon Informatiemodel (7.2)