Concept |
Card/Conf |
Id |
|
LaboratoriumUitslag |
|
0 … * |
|
|
Rootconcept van de bouwsteen LaboratoriumUitslag. Dit rootconcept bevat alle gegevenselementen
van de bouwsteen LaboratoriumUitslag.
|
|
|
LaboratoriumTest |
|
0 … * |
|
|
Container van het concept LaboratoriumTest. Deze container bevat alle gegevenselementen
van het concept LaboratoriumTest.
|
|
1 … 1 |
|
|
De naam en code van de uitgevoerde test. |
|
0 … 1 Conditioneel |
|
|
De gebruikte testmethode voor het verkrijgen van de uitslag. |
|
Card/Conf |
Conditie |
0 … 1 |
Indien de LOINC test code (in 'TestNaam') al een methode bevat, mag de waarde van
'TestMethode' daar niet mee in strijd zijn. 'TestMethode' bevat dan dezelfde methode
of een verbijzondering daarvan.
|
0 … 0 Niet aanwezig |
anders |
|
|
|
0 … 1 |
|
|
De datum en eventueel tijdstip waarop de test uitgevoerd is. |
|
1 … 1 |
|
|
De uitslag van de test. Afhankelijk van de soort test bestaat de uitslag uit een waarde
met eenheid of uit een gecodeerde waarde (ordinaal of nominaal).
|
|
0 … 1 |
|
|
De status van de uitslag van de (deel)test. Indien het onderzoek uit meerdere testen
bestaat, geeft het de status van het onderzoek de overall status weer.
|
|
0 … 1 Conditioneel |
|
|
De voor de patiënt geldende referentie bovenwaarde van de met de test gemeten waarde. |
|
Card/Conf |
Conditie |
0 … 1 |
Indien de uitslag datatype PQ heeft en er referentiewaarden zijn, dan moet de eenheid
van de uitslag- en de referentiewaarde gelijk zijn
|
0 … 1 |
Indien de uitslag referentiewaarden heeft, dan moet het datatype van de uitslag en
de referentiewaarden gelijk zijn.
|
0 … 0 Niet aanwezig |
anders |
|
|
|
0 … 1 Conditioneel |
|
|
De voor de patiënt geldende referentie onderwaarde van de met de test gemeten waarde. |
|
Card/Conf |
Conditie |
0 … 1 |
Indien de uitslag datatype PQ heeft en er referentiewaarden zijn, dan moet de eenheid
van de uitslag- en de referentiewaarde gelijk zijn
|
0 … 1 |
Indien de uitslag referentiewaarden heeft, dan moet het datatype van de uitslag en
de referentiewaarden gelijk zijn.
|
0 … 0 Niet aanwezig |
anders |
|
|
|
0 … 1 |
|
|
De methode die gebruikt is om interpretatievlaggen te bepalen. Een voorbeeld hiervan
is EUCAST, voor het bepalen van afbreekpunten bij microbiologische gevoeligheidsbepalingen
|
|
0 … * |
|
|
Attentie codes die aangeven of de uitslag boven of onder bepaalde referentiewaarden
ligt of anderzinds een .interpretatie van de uitslag geven (Resistent)
|
|
0 … 1 |
|
|
Opmerkingen van de bepaler met betrekking tot duiding van de resultaten |
|
|
Monster |
|
0 … 1 |
|
|
Container van het concept Monster. Deze container bevat alle gegevenselementen van
het concept Monster.
|
|
0 … * |
|
|
Identificerend nummer van het afgenomen materiaal, ter referentie voor navraag bij
bronorganisatie. In de transmurale setting bestaat dit nummer uit een monsternummer
inclusief de identificatie van de uitgevende organisatie, om uniek te zijn buiten
de grenzen van een organisatie.
|
|
0 … 1 |
|
|
Het monstervolgnummer wordt toegepast, als het verzamelde materiaal uit de oorspronkelijke
buis of container verdeeld wordt over meerdere buizen. In combinatie met het monsternummer
biedt het volgnummer de mogelijkheid de buis of container uniek te identificeren.
|
|
0 … 1 |
|
|
Containertype beschrijft het omhulsel waarin het materiaal verzameld of verstuurd
is. Voorbeelden zijn bloedbuizen, transportcontainer evt incl. kweekmedium.
|
|
1 … 1 |
|
|
Monstermateriaal beschrijft het afgenomen materiaal. Indien de LOINC testcode impliciet
ook een materiaal beschrijft, mag dit element daar niet mee in strijd zijn. Indien
gewenst kan dit gegeven wel een meer gedetailleerde beschrijving van het materiaal
geven: LOINC codes bevatten de materialen alleen op hoofdniveau. Dit is in lijn met de afspraken die gemaakt zijn in het IHE/Nictiz programma e-Lab.
Indien de test uitgevoerd is op een afgeleid materiaal (bijv. plasma) bevat dit element
toch het afgenomen materiaal (in dit geval bloed). De LOINC code zal in het algemeen
in dit geval wel naar plasma wijzen.
|
|
0 … 1 |
|
|
Bij met name microbiologische bepalingen is soms geen sprake materiaal maar van een
isolaat met daarop een bepaald micro-organisme. Dit concept biedt de mogelijkheid
informatie omtrent dit micro-organisme vast te leggen.
|
|
0 … 1 |
|
|
Totale volume van het verzamelde materiaal. Indien het noodzakelijk is om de absolute
hoeveelheid van een bepaalde stof in het afgenomen of verzamelde materiaal te bepalen,
dient het volume hiervan opgegeven te worden.
|
|
0 … 1 |
|
|
Indien het materiaal niet op één tijdstip afgenomen is maar gedurende een bepaalde
tijd verzameld is, kan deze periode in dit concept vastgelegd worden. Een voorbeeld
is 24 uurs urine.
|
|
0 … 1 |
|
|
Tijdstip van afname van het materiaal. |
|
0 … 1 |
|
|
Datum en tijdstip waarop het materiaal bij het laboratorium of prikpunt is afgegeven.
Het gaat hierbij om materiaal dat door de patiënt zelf verzameld is.
|
|
0 … 1 |
|
|
Indien relevant voor de uitslag kan de wijze van verkrijgen van het monster opgegeven
worden.
|
|
0 … 1 |
|
|
Anatomische locatie waar het materiaal verzameld is, bijvoorbeeld elleboog. |
|
0 … 1 |
|
|
Lateraliteit verbijzondert de anatomische locatie door, indien van toepassing, de
zijdigheid vast te leggen, bijvoorbeeld links.
|
|
0 … 1 |
|
|
Morfologie beschrijft morfologische afwijkingen van de normale vorm van de anatomische
locatie waar het materiaal is afgenomen, bijvoorbeeld wond, zweer.
|
|
0 … 1 |
|
|
Indien het materiaal niet rechtstreeks bij de patiënt afgenomen, maar afkomstig is
van een aan de patiënt gerelateerd voorwerp, zoals b.v een cathetertip, kan deze bron
van het materiaal hier vastgelegd worden.
|
|
0 … 1 |
|
|
Opmerking over de afname, bijv. afname na (glucose)stimulus of medicijn inname. |
|
|
Onderzoek |
|
0 … 1 |
|
|
Bij een laboratoriumbepaling die uit meerdere subbepalingen bestaat en vaak als één
geheel wordt aangevraagd bevat dit concept de naam van de samengestelde aanvraag (vaak
aangeduid als panel, battery of cluster). Voorbeelden zijn: bloedgassen en EBV serologie.
|
|
|
ResultaatStatus |
|
0 … 1 |
|
|
De status van de laboratoriumuitslag. Indien het onderzoek uit meerdere testen bestaat,
geeft het de status van het gehele onderzoek aan. Indien tevens de status per deelonderzoek
gebruikt wordt, moet deze status daarmee in overeenstemming zijn.
|
|
|
Toelichting |
|
0 … 1 |
|
|
Opmerkingen, zoals bv. tekstuele interpretatie of advies bij de uitslag. |
|
|
ResultaatType |
|
1 … 1 |
|
|
Het resultaattype definieert de laboratoriumspecialiteit waaronder de bepaling valt. |
|
|
GerelateerdeUitslag |
|
0 … * |
|
|
Verwijzing naar een gerelateerd onderzoek, bij voorbeeld bij gepaarde onderzoeken
of sequentiele onderzoeken als gramkleuring en microbiologische kweken
|
|
1 … 1 |
|
|
Rootconcept van de bouwsteen LaboratoriumUitslag. Dit rootconcept bevat alle gegevenselementen
van de bouwsteen LaboratoriumUitslag.
|